'Ziel' in de Bijbel
Mijn ziel weigert uw woorden aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze.
Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik zal spreken in benauwdheid mijns geestes; ik zal klagen in bitterheid mijner ziel.
Zodat mijn ziel de verworging kiest; den dood meer dan mijn beenderen.
Ben ik oprecht, zo acht ik toch mijn ziel niet; ik versmaad mijn leven.
Mijn ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten; ik zal spreken in bitterheid mijner ziel.
Maar de ogen der goddelozen zullen bezwijken, en de toevlucht zal van hen vergaan; en hun verwachting zal zijn de uitblazing der ziel.
In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen.
Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen?
Maar zijn vlees, nog aan hem zijnde, heeft smart; en zijn ziel, in hem zijnde, heeft rouw.
Zou ik ook, als gijlieden, spreken, indien uw ziel ware in mijner ziele plaats? Zou ik woorden tegen u samenhopen, en zou ik over u met mijn hoofd schudden?
O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats?
Hoe lang zult gijlieden mijn ziel bedroeven, en mij met woorden verbrijzelen?
De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten.
Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel begeert, dat zal Hij doen.
Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.
Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft aangedaan!
Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?
Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een wind mijn edele ziel, en mijn heil is als een wolk voorbijgegaan.
Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks grijpen mij aan.
Weende ik niet over hem, die harde dagen had? Was mijn ziel niet beangst over den nooddruftige?
(Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren).
Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen;
Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God.
Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga.
Zodat zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de begeerlijke spijze;
En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen, die doden.
Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet.
Opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden.
Hun ziel zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (24)
- Exodus (9)
- Leviticus (27)
- Numberi (29)
- Deuteronomium (24)
- Jozua (12)
- Richteren (7)
- Ruth (1)
- 1 Samuël (25)
- 2 Samuël (12)
- 1 Koningen (16)
- 2 Koningen (9)
- 1 Kronieken (2)
- 2 Kronieken (4)
- Esther (1)
- Job (29)
- Psalmen (132)
- Spreuken (47)
- Prediker (5)
- Hooglied (7)
- Jesaja (26)
- Jeremia (47)
- Klaagliederen (9)
- Ezechiël (21)
- Hosea (2)
- Amos (2)
- Jona (5)
- Micha (3)
- Habakuk (3)
- Zacharia (1)