96 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Te' in de Bijbel

Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, gerechtigheid, en recht, en billijkheden;

Om te verstaan een spreuk en de uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen.

Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten.

Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt;

Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt;

Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis;

Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit;

Een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken maken; dool steeds in haar liefde.

Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden.

Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.

Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;

Om te roepen degenen, die op den weg voorbijgaan, die hun paden recht maken, zeggende:

Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar!

De woorden der goddelozen zijn om op bloed te loeren; maar de mond der oprechten zal ze redden.

Het hart des rechtvaardigen bedenkt zich, om te antwoorden; maar de mond der goddelozen zal overvloediglijk kwade dingen uitstorten.

De baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die zijn weg bewaart.

Hij sluit zijn ogen, om verkeerdheden te bedenken; zijn lippen bijtende, volbrengt hij het kwaad.

Waarom toch zou in de hand des zots het koopgeld zijn, om wijsheid te kopen, dewijl hij geen verstand heeft?

Het is niet goed, den rechtvaardige ook te doen boeten, dat de prinsen iemand slaan zouden om hetgeen recht is.

Het is niet goed, het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen.

Die de eerste is in zijn twistzaak, schijnt rechtvaardig te zijn; maar zijn naaste komt, en hij onderzoekt hem.

De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!

Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap.

De verwoesting der goddelozen zal hen doorsnijden, omdat zij weigeren recht te doen.

Het offer der goddelozen is een gruwel; hoeveel te meer, als zij het met een schandelijk voornemen brengen!

Om u bekend te maken de zekerheid van de redenen der waarheid; opdat gij de redenen der waarheid antwoorden moogt dengenen, die u zenden.

Zo gij niet hadt om te betalen, waarom zou men uw bed van onder u wegnemen?

Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten, zo zult gij scherpelijk letten op dengene, die voor uw aangezicht is.

Bij degenen, die bij den wijn vertoeven; bij degenen, die komen om gemengde drank na te zoeken.

Alle wijsheid is voor den dwaze te hoog; hij zal in de poort zijn mond niet opendoen.

Die denkt om kwaad te doen, dien zal men een meester van schandelijke verdichtselen noemen.

Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen, is niet goed.

Vaar niet haastelijk voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben.

De luiaard verbergt zijn hand in den boezem, hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen.

Gelijk een, die zich veinst te razen, die vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;

De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man, om twist te ontsteken.

Zijt wijs, mijn zoon, en verblijd mijn hart; opdat ik mijn smader wat te antwoorden heb.

De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof te proeven.

De aangezichten te kennen, is niet goed; want een man zal om een stuk broods overtreden.

Die met een dief deelt, haat zijn ziel; hij hoort een vloek, en hij geeft het niet te kennen.

Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren.

Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet:

Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is.

Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond!

Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren;

Public domain