1 Samuël 30:27
Namelijk tot die te Beth-El, en tot die te Ramoth tegen het zuiden, en tot die te Jather,
Jozua 15:48
Op het gebergte nu: Samir, en Jatthir, en Socho,
Jozua 19:8
En al de dorpen, die rondom deze steden waren, tot Baalath-Beer, dat is Ramath tegen het zuiden. Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen.
Genesis 28:19
En hij noemde den naam dier plaats Beth-El; daar toch de naam dier stad te voren was Luz.
Jozua 21:14
En Jatthir en haar voorsteden, en Esthemoa en haar voorsteden;
Richteren 1:22-23
En het huis van Jozef toog ook op naar Beth-El. En de HEERE was met hen.
Jozua 7:2
Als Jozua mannen zond van Jericho naar Ai, dat bij Beth-Aven ligt, aan het oosten van Beth-El, zo sprak hij tot hen, zeggende: Trekt opwaarts en bespiedt het land. Die mannen nu trokken op en bespiedden Ai.
Jozua 16:2
En het komt van Beth-El uit naar Luz; en het gaat door tot de landpale des Archiets, tot Ataroth toe;
1 Koningen 12:29
En hij zette het ene te Beth-El, en het andere stelde hij te Dan.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd