1 Timotheüs 4:14
Verzuim de gave niet, die in u is, die u gegeven is door de profetie, met oplegging der handen des ouderlingschaps.
2 Timotheüs 1:6
Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is, door de oplegging mijner handen.
Handelingen 6:6
Welken zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op.
1 Timotheüs 1:18
Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timotheus, dat gij naar de profetieen, die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt;
1 Thessalonicenzen 5:19
Blust den Geest niet uit.
1 Timotheüs 5:22
Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden; bewaar uzelven rein.
Mattheüs 25:14-30
Want het is gelijk een mens, die buiten 's lands reizende, zijn dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen over.
Lukas 19:12-26
Hij zeide dan: Een zeker welgeboren man reisde in een ver gelegen land, om voor zichzelven een koninkrijk te ontvangen, en dan weder te keren.
Handelingen 8:17
Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest.
Handelingen 13:3
Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan.
Handelingen 19:6
En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen, en profeteerden.
Romeinen 12:6-8
Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade, die ons gegeven is,
1 Petrus 4:9-11
Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd