1 Petrus 4:9

Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren.

Filippenzen 2:14

Doet alle dingen zonder murmureren en tegenspreken;

1 Timotheüs 3:2

Een opziener dan moet onberispelijk zijn, ener vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren;

Hebreeën 13:2

Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd.

Romeinen 12:13

Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid.

Titus 1:8

Maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft, matig, rechtvaardig, heilig, kuis;

Romeinen 16:23

U groet Gajus, de huiswaard van mij en van de gehele Gemeente. U groet Erastus, de rentmeester der stad, en de broeder Quartus.

2 Corinthiër 9:7

Een iegelijk doe, gelijk hij in zijn hart voorneemt; niet uit droefheid, of uit nooddwang; want God heeft een blijmoedigen gever lief.

Hebreeën 13:16

En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen.

Jakobus 5:9

Zucht niet tegen elkander, broeders, opdat gij niet veroordeeld wordt; ziet, de Rechter staat voor de deur.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain