2 Corinthiër 11:16

Ik zeg wederom, dat niemand mene, dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij dan aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen.

2 Corinthiër 11:1

Och, of gij mij een weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook, verdraagt mij!

2 Corinthiër 12:6

Want zo ik roemen wil, ik zal niet onwijs zijn, want ik zal de waarheid zeggen; maar ik houde daarvan af, opdat niemand van mij denke boven hetgeen hij ziet, dat ik ben, of dat hij uit mij hoort.

2 Corinthiër 11:19

Want gij verdraagt gaarne de onwijzen, dewijl gij wijs zijt.

2 Corinthiër 11:21-23

Ik zeg dit naar oneer, gelijk of wij zwak waren geweest; maar waarin iemand stout is (ik spreek in onwijsheid), daarin ben ik ook stout.

2 Corinthiër 12:11

Ik ben roemende onwijs geworden; gij hebt mij genoodzaakt, want ik behoorde van u geprezen te zijn; want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste apostelen, hoewel ik niets ben.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd