Efeziërs 5:30
Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen.
1 Corinthiërs 6:15
Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen, en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre.
Genesis 2:23
Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.
Efeziërs 1:23
Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen, Die alles in allen vervult.
Romeinen 12:5
Alzo zijn wij velen een lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.
1 Corinthiërs 12:12-27
Want gelijk het lichaam een is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar een lichaam zijn, alzo ook Christus.
Colossenzen 2:19
En het Hoofd niet behoudende, uit hetwelk het gehele lichaam, door de samenvoegselen en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met goddelijken wasdom.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd