Efeziërs 6:4
En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren.
Deuteronomium 6:7
En gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat.
Spreuken 22:6
Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.
Colossenzen 3:21
Gij vaders, tergt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden.
Spreuken 19:18
Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden.
Genesis 18:19
Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken heeft.
Deuteronomium 4:9
Alleenlijk wacht u, en bewaart uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen, die uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken, al de dagen uws levens; en gij zult ze aan uw kinderen en uw kindskinderen bekend maken.
Spreuken 29:15
De roede, en de bestraffing geeft wijsheid; maar een kind, dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder.
Spreuken 29:17
Tuchtig uw zoon, en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven.
Spreuken 22:15
De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen.
Spreuken 23:13-14
Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven.
2 Timotheüs 3:15
En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is.
Exodus 12:26-27
En het zal geschieden, wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst?
Deuteronomium 6:20-24
Wanneer uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen, en inzettingen, en rechten, die de HEERE, onze God, ulieden geboden heeft?
Jozua 4:6-7
Opdat dit een teken zij onder ulieden; wanneer uw kinderen morgen vragen zullen, zeggende: Wat zijn u deze stenen?
Jozua 24:15
Doch zo het kwaad is in uw ogen den HEERE te dienen, kiest u heden, wien gij dienen zult; hetzij de goden, welke uw vaders, die aan de andere zijde der rivier waren, gediend hebben, of de goden der Amorieten, in welker land gij woont; maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen!
1 Kronieken 22:10-13
Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn, en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israel bevestigen tot in eeuwigheid.
1 Kronieken 28:9-10
En gij, mijn zoon Salomo, ken den God uws vaders, en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de HEERE doorzoekt alle harten, en Hij verstaat al het gedichtsel der gedachten; indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten.
1 Kronieken 28:20
En David zeide tot zijn zoon Salomo: Wees sterk, en heb goeden moed, en doe het, vrees niet, en wees niet verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij zal u niet begeven, en Hij zal u niet verlaten, totdat gij al het werk tot den dienst van het huis des HEEREN zult volbracht hebben.
Psalmen 71:17-18
O God! Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.
Spreuken 4:1-4
Hoort, gij kinderen! de tucht des vaders, en merkt op, om verstand te weten.
Jesaja 38:19
De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe; de vader zal den kinderen Uw waarheid bekend maken.
Hebreeën 12:7-10
Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?)
Genesis 31:14-15
Toen antwoordden Rachel en Lea, en zeiden tot hem: Is er nog voor ons een deel of erfenis, in het huis onzes vaders?
Exodus 13:14-15
Wanneer het geschieden zal, dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat? zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd.
Deuteronomium 11:19-21
En leert die uw kinderen, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat;
Jozua 4:21-24
En hij sprak tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer uw kinderen morgen hun vaderen vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze stenen?
1 Samuël 20:30-34
Toen ontstak de toorn van Saul tegen Jonathan, en hij zeide tot hem: Gij, zoon der verkeerde in wederspannigheid, weet ik het niet, dat gij den zoon van Isai verkoren hebt tot uw schande, en tot schande van de naaktheid uwer moeder?
1 Kronieken 29:19
En geef mijn zoon Salomo een volkomen hart, om te houden Uw geboden, Uw getuigenissen en Uw inzettingen; en om alles te doen, en om dit paleis te bouwen, hetwelk ik bereid heb.
Psalmen 78:4-7
Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des HEEREN, en Zijn sterkheid, en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft.
2 Timotheüs 1:5
Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof, dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Lois, en in uw moeder Eunice; en ik ben verzekerd, dat het ook in u woont.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd