Genesis 39:10

En het geschiedde, als zij Jozef dag op dag aansprak, en hij naar haar niet hoorde, om bij haar te liggen, en bij haar te zijn;

Genesis 39:8

Maar hij weigerde het, en zeide tot de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven.

Spreuken 1:15

Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad.

Spreuken 2:16

Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit;

Spreuken 5:3

Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie.

Spreuken 5:8

Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;

Spreuken 6:25-26

Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.

Spreuken 7:5

Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.

Spreuken 7:13

En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem:

Spreuken 9:14

En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge plaatsen der stad;

Spreuken 9:16

Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij:

Spreuken 22:14

De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen.

Spreuken 23:27

Want een hoer is een diepe gracht, en een vreemde vrouw is een enge put.

1 Corinthiërs 6:18

Vliedt de hoererij. Alle zonde, die de mens doet, is buiten het lichaam, maar die hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam.

1 Corinthiërs 15:33

Dwaalt niet, kwade samensprekingen verderven goede zeden.

1 Thessalonicenzen 5:22

Onthoudt u van allen schijn des kwaads.

1 Timotheüs 5:14

Ik wil dan, dat de jonge weduwen huwelijken, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven.

2 Timotheüs 2:22

Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid; en jaag naar rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede, met degenen, die den Heere aanroepen uit een rein hart.

1 Petrus 2:11

Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain