Jesaja 2:22
Laat gijlieden dan af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten?
Psalmen 146:3
Vertrouwt niet op prinsen, op des mensen kind, bij hetwelk geen heil is.
Psalmen 8:4
Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?
Psalmen 144:3-4
O HEERE! wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen, dat Gij het acht?
Jeremia 17:5
Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man, die op een mens vertrouwt, en vlees tot zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt!
Job 27:3
Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;
Jakobus 4:14
Gij, die niet weet, wat morgen geschieden zal, want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt.
Genesis 2:7
En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.
Genesis 7:22
Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven.
Job 7:15-21
Zodat mijn ziel de verworging kiest; den dood meer dan mijn beenderen.
Psalmen 62:9
Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij samen lichter zijn dan de ijdelheid.
Jesaja 40:15
Ziet, de volken zijn geacht als een druppel van een emmer, en als een stofje van de weegschaal; ziet, Hij werpt de eilanden henen als dun stof!
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd