Job 12:11

Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?

Job 34:3

Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt.

Job 6:30

Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven?

1 Corinthiërs 10:15

Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij, hetgeen ik zeg.

Filippenzen 1:10

Opdat gij beproeft de dingen, die daarvan verschillen, opdat gij oprecht zijt, en zonder aanstoot te geven, tot den dag van Christus;

Hebreeën 5:14

Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.

1 Petrus 2:3

Indien gij anders gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain