Job 34:3

Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt.

Job 12:11

Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?

1 Corinthiërs 2:15

Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden.

Job 6:30

Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven?

Job 31:30

(Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren).

Job 33:2

Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte.

Hebreeën 5:14

Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.

Treasury of Scripture Knowledge did not add

Public domain