Job 12:4

Ik ben het, die zijn vriend een spot is, maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot.

Job 17:6

Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld; zodat ik een trommelslag ben voor ieders aangezicht.

Job 21:3

Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan.

Job 30:1

Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen.

Psalmen 91:15

Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn. Ik zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken.

Job 16:10

Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij.

Job 17:2

Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht niet mijn oog in hunlieder verbittering?

Job 6:29

Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn.

Job 11:3

Zouden uw leugenen de lieden doen zwijgen, en zoudt gij spotten, en niemand u beschamen?

Job 16:20

Mijn vrienden zijn mijn bespotters; doch mijn oog druipt tot God.

Psalmen 22:7-8

Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende:

Psalmen 35:16

Onder de huichelende spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden.

Spreuken 14:2

Die in zijn oprechtheid wandelt, vreest den HEERE; maar die afwijkt in zijn wegen, veracht Hem.

Jeremia 33:3

Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, en Ik zal u bekend maken grote en vaste dingen, die gij niet weet.

Micha 7:7

Maar ik zal uitzien naar den HEERE, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen.

Mattheüs 27:29

En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechter hand; en vallende op hun knieen voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!

Markus 5:40

En zij belachten Hem; maar Hij, als Hij hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de moeder des kinds, en degenen die met Hem waren, en ging binnen, waar het kind lag.

Lukas 16:14

En al deze dingen hoorden ook de Farizeen, die geldgierig waren, en zij beschimpten Hem.

Handelingen 17:32

Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen.

Hebreeën 11:36

En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en ook banden en gevangenis;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain