Job 27:4

Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken!

Job 13:7

Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken?

Job 6:28

Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege.

Job 34:6

Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding.

Johannes 8:55

En gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg, dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem, en bewaar Zijn woord.

2 Corinthiër 11:10

De waarheid van Christus is in mij, dat deze roem in de gewesten van Achaje aan mij niet zal verhinderd worden.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain