Job 30:25

Weende ik niet over hem, die harde dagen had? Was mijn ziel niet beangst over den nooddruftige?

Psalmen 35:13-14

Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed; ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem.

Romeinen 12:15

Verblijdt u met de blijden; en weent met de wenenden.

Jeremia 13:17

Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgene plaatsen wenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd.

Job 24:4

Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands.

Job 31:16-21

Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten;

Psalmen 12:1

Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith. (1a) Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen.

Spreuken 14:21

Die zijn naaste veracht, zondigt; maar die zich der nederigen ontfermt, die is welgelukzalig.

Spreuken 14:31

Die den arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, eert Hem.

Spreuken 17:5

Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn.

Spreuken 19:17

Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.

Spreuken 28:8

Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene, die zich des armen ontfermt.

Jesaja 58:7-8

Is het niet, dat gij den hongerige uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, en dat gij u voor uw vlees niet verbergt?

Jeremia 18:20

Zal dan kwaad voor goed vergolden worden? want zij hebben mijn ziel een kuil gegraven; gedenk, dat ik voor Uw aangezicht gestaan heb, om goed voor hen te spreken, om Uw grimmigheid van hen af te wenden.

Daniël 4:27

Daarom, o koning! laat mijn raad u behagen, en breek uw zonden af door gerechtigheid, en uw ongerechtigheid door genade te bewijzen aan de ellendigen, of er verlenging van uw vrede mocht wezen.

Lukas 19:41

En als Hij nabij kwam, en de stad zag, weende Hij over haar,

Johannes 11:35

Jezus weende.

2 Corinthiër 9:9

Gelijk er geschreven is: Hij heeft gestrooid, hij heeft den armen gegeven; Zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain