Job 35:13

Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen.

Spreuken 15:29

De HEERE is ver van de goddelozen; maar het gebed der rechtvaardigen zal Hij verhoren.

Jesaja 1:15

En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed.

Jeremia 11:11

Daarom zegt de HEERE alzo: Ziet, Ik zal een kwaad over hen brengen, uit hetwelk zij niet zullen kunnen uitkomen; als zij dan tot Mij zullen roepen, zal Ik naar hen niet horen.

Jakobus 4:3

Gij bidt, en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uw wellusten doorbrengen zoudt.

Job 22:22-27

Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart.

Job 27:8-9

Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?

Job 30:20

Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht niet op mij.

Psalmen 102:17

Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed;

Spreuken 15:8

Het offer der goddelozen is den HEERE een gruwel; maar het gebed der oprechten is Zijn welgevallen.

Spreuken 28:9

Die zijn oor afwendt van de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn.

Prediker 5:1-3

Wees niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn.

Hosea 7:14

Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij huilen op hun legers; om koren en most verzamelen zij zich, maar zij wederstreven tegen Mij.

Hosea 8:2-3

Dan zullen zij tot Mij roepen: Mijn God! wij, Israel, kennen U.

Amos 5:22

Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uw spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien.

Mattheüs 6:7

En als gij bidt, zo gebruikt geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de heidenen; want zij menen, dat zij door hun veelheid van woorden zullen verhoord worden.

Mattheüs 20:21-22

En Hij zeide tot haar: Wat wilt gij? Zij zeide tot Hem: Zeg, dat deze mijn twee zonen zitten mogen, de een tot Uw rechter- en de ander tot Uw linker hand in Uw Koninkrijk.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain