Lukas 10:7

En blijft in datzelve huis, etende en drinkende, hetgeen van hen voorgezet wordt; want de arbeider is zijn loon waardig; gaat niet over van het ene huis in het andere huis.

Deuteronomium 12:12

En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, gijlieden, en uw zonen, en uw dochteren, en uw dienstknechten, en uw dienstmaagden, en de Leviet, die in uw poorten is; want hij heeft geen deel noch erve met ulieden.

Deuteronomium 12:18-19

Maar gij zult dat eten voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, in de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen zal, gij, en uw zoon, en uw dochter, en uw dienstknecht, en uw dienstmaagd, en de Leviet, die in uw poorten is; en gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, over alles, waaraan gij uw handen geslagen hebt.

Mattheüs 10:10-11

Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig.

Markus 6:10

En Hij zeide tot hen: Zo waar gij in een huis zult ingaan, blijft daar, totdat gij van daar uitgaat.

Lukas 9:4

En in wat huis gij ook zult ingaan, blijft aldaar, en gaat van daar uit.

Handelingen 16:15

En als zij gedoopt was, en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis, en blijft er. En zij dwong ons.

Handelingen 16:34

En hij bracht hen in zijn huis, en zette hun de tafel voor, en verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.

Handelingen 16:40

En uitgegaan zijnde uit de gevangenis, gingen zij in tot Lydia; en de broeders gezien hebbende, vertroostten zij dezelve, en gingen uit de stad.

1 Corinthiërs 9:4-15

Hebben wij niet macht, om te eten en te drinken?

Galaten 6:6

En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene, die hem onderwijst.

Filippenzen 4:17-18

Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht, die overvloedig is tot uw rekening.

1 Timotheüs 5:13

En meteen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen; en zijn niet alleen ledig, maar ook klapachtig, en ijdele dingen doende, sprekende, hetgeen niet betaamt.

1 Timotheüs 5:17-18

Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer.

2 Timotheüs 2:6

De landman, als hij arbeidt, moet alzo eerst de vruchten genieten.

3 Johannes 1:5-8

Geliefde, gij doet trouwelijk, in al hetgeen gij doet aan de broederen en aan de vreemdelingen,

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd