1 En van daar opgestaan zijnde, ging Hij naar de landpalen van Judea, door de overzijde van de Jordaan; en de scharen kwamen wederom samen bij Hem, en gelijk Hij gewoon was, leerde Hij hen wederom.
1 Getting up, He *went from there to the region of Judea and beyond the Jordan; crowds *gathered around Him again, and, according to His custom, He once more began to teach them.
14 Maar Jezus, dat ziende, nam het zeer kwalijk, en zeide tot hen: Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.
14 But when Jesus saw this, He was indignant and said to them, “Permit the children to come to Me; do not hinder them; for the kingdom of God belongs to such as these.
17 En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieen vallende, vraagde Hem: Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beerve?
17 As He was setting out on a journey, a man ran up to Him and knelt before Him, and asked Him, “Good Teacher, what shall I do to inherit eternal life?”
19 Gij weet de geboden: Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; gij zult niemand te kort doen; eer uw vader en uw moeder.
19 You know the commandments, ‘Do not murder, Do not commit adultery, Do not steal, Do not bear false witness, Do not defraud, Honor your father and mother.’”
21 En Jezus, hem aanziende, beminde hem, en zeide tot hem: Een ding ontbreekt u; ga heen, verkoop alles, wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op, en volg Mij.
21 Looking at him, Jesus felt a love for him and said to him, “One thing you lack: go and sell all you possess and give to the poor, and you will have treasure in heaven; and come, follow Me.”
24 En de discipelen werden verbaasd over deze Zijn woorden. Maar Jezus, wederom antwoordende, zeide tot hen: Kinderen! Hoe zwaar is het, dat degenen, die op het goed hun betrouwen zetten, in het Koninkrijk Gods ingaan!
24 The disciples were amazed at His words. But Jesus *answered again and *said to them, “Children, how hard it is to enter the kingdom of God!
29 En Jezus, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg Ik ulieden: Er is niemand, die verlaten heeft huis, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijnentwil en des Evangelies wil,
29 Jesus said, “Truly I say to you, there is no one who has left house or brothers or sisters or mother or father or children or farms, for My sake and for the gospel’s sake,
30 Of hij ontvangt honderdvoud, nu in dezen tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders, en kinderen, en akkers, met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.
30 but that he will receive a hundred times as much now in the present age, houses and brothers and sisters and mothers and children and farms, along with persecutions; and in the age to come, eternal life.
32 En zij waren op den weg, gaande op naar Jeruzalem; en Jezus ging voor hen; en zij waren verbaasd, en Hem volgende, waren zij bevreesd. En de twaalven wederom tot Zich nemende, begon Hij hun te zeggen de dingen, die Hem overkomen zouden;
32 They were on the road going up to Jerusalem, and Jesus was walking on ahead of them; and they were amazed, and those who followed were fearful. And again He took the twelve aside and began to tell them what was going to happen to Him,
33 Zeggende: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesteren, en den Schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen, en Hem den heidenen overleveren;
33 saying, “Behold, we are going up to Jerusalem, and the Son of Man will be delivered to the chief priests and the scribes; and they will condemn Him to death and will hand Him over to the Gentiles.
38 Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet niet, wat gij begeert. Kunt gij den drinkbeker drinken, dien Ik drink, en met den doop gedoopt worden, daar Ik mede gedoopt word?
38 But Jesus said to them, “You do not know what you are asking. Are you able to drink the cup that I drink, or to be baptized with the baptism with which I am baptized?”
39 En zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. Doch Jezus zeide tot hen: Den drinkbeker, dien Ik drink, zult gij wel drinken, en met den doop gedoopt worden, daar Ik mede gedoopt word;
39 They said to Him, “We are able.” And Jesus said to them, “The cup that I drink you shall drink; and you shall be baptized with the baptism with which I am baptized.
42 Maar Jezus, het tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Gij weet, dat degenen, die geacht worden oversten te zijn der volken, heerschappij voeren over hen, en hun groten gebruiken macht over hen.
42 Calling them to Himself, Jesus *said to them, “You know that those who are recognized as rulers of the Gentiles lord it over them; and their great men exercise authority over them.
46 En zij kwamen te Jericho. En als Hij en Zijn discipelen, en een grote schare van Jericho uitging, zat de zoon van Timeus, Bar-timeus, de blinde, aan den weg, bedelende.
46 Then they *came to Jericho. And as He was leaving Jericho with His disciples and a large crowd, a blind beggar named Bartimaeus, the son of Timaeus, was sitting by the road.