Markus 14:11
En zij, dat horende, waren verblijd, en beloofden hem geld te geven; en hij zocht, hoe hij Hem bekwamelijk overleveren zou.
1 Koningen 21:20
En Achab zeide tot Elia: Hebt gij mij gevonden, o, mijn vijand? En hij zeide: Ik heb u gevonden, overmits gij uzelven verkocht hebt, om te doen dat kwaad is in de ogen des HEEREN.
2 Koningen 5:26
Maar hij zeide tot hem: Ging niet mijn hart mede, als die man zich omkeerde van op zijn wagen u tegemoet? Was het tijd, om dat zilver te nemen, en om klederen te nemen, en olijfbomen, en wijngaarden, en schapen, en runderen, en knechten, en dienstmaagden?
Spreuken 1:10-16
Mijn zoon! indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet;
Spreuken 28:21-22
De aangezichten te kennen, is niet goed; want een man zal om een stuk broods overtreden.
Hosea 7:3
Zij verblijden den koning met hun boosheid, en de vorsten met hun leugenen.
Mattheüs 26:15
En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren penningen.
Lukas 22:5-6
En zij waren verblijd, en zijn het eens geworden, dat zij hem geld geven zouden.
1 Timotheüs 6:10
Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelven met vele smarten doorstoken.
2 Petrus 2:14-15
Hebbende de ogen vol overspel, en die niet ophouden van zondigen; verlokkende de onvaste zielen, hebbende het hart geoefend in gierigheid, kinderen der vervloeking;
Judas 1:11
Wee hun, want zij zijn de weg van Kain ingegaan, en door de verleiding van het loon van Balaam zijn zij henengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd