Psalmen 101:3
Ik zal geen Belials-stuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen, het zal mij niet aankleven.
Psalmen 40:4
Welgelukzalig is de man, die den HEERE tot zijn vertrouwen stelt, en niet omziet naar de hovaardigen, en die tot leugen afwijken.
Deuteronomium 15:9
Wacht u, dat in uw hart geen Belials-woord zij, om te zeggen: Het zevende jaar, het jaar der vrijlating, naakt; dat uw oog boos zij tegen uw broeder, die arm is, en dat gij hem niet gevet; en hij over u roepe tot den HEERE, en zonde in u zij.
Jozua 23:6
Zo weest zeer sterk, om te bewaren en om te doen alles, wat geschreven is in het wetboek van Mozes; opdat gij daarvan niet afwijkt ter rechter hand noch ter linkerhand;
1 Samuël 12:20-21
Toen zeide Samuel tot het volk: Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af, maar dient den HEERE met uw ganse hart.
2 Samuël 11:2-3
Zo geschiedde het tegen den avondtijd, dat David van zijn leger opstond, en wandelde op het dak van het koningshuis, en zag van het dak een vrouw, zich wassende; deze vrouw nu was zeer schoon van aanzien.
Job 31:1
Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?
Exodus 20:17
Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.
Exodus 32:8
En zij zijn haast afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt; en zij hebben zich voor hetzelve gebogen, en hebben het offerande gedaan, en gezegd: Dit zijn uw goden, Israel, die u uit Egypteland opgevoerd hebben.
Deuteronomium 13:17
Ook zal er niets van het verbannene aan uw hand kleven, opdat de HEERE Zich wende van de hitte Zijns toorns, en u geve barmhartigheid, en Zich uwer erbarme, en u vermenigvuldige, gelijk als Hij uw vaderen gezworen heeft;
1 Samuël 15:11
Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning gemaakt heb, dewijl hij zich van achter Mij afgekeerd heeft, en Mijn woorden niet bevestigd heeft. Toen ontstak Samuel, en hij riep tot den HEERE den gansen nacht.
1 Koningen 21:2-29
Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is; en ik zal u daarvoor geven een wijngaard, die beter is dan die; of, zo het goed in uw ogen is, zal ik u in geld deszelfs waarde geven.
Psalmen 14:3
Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een.
Psalmen 18:20-23
De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen.
Psalmen 26:4-5
Ik zit niet bij ijdele lieden, en met bedekte lieden ga ik niet om.
Psalmen 36:3
De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.
Psalmen 39:1
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. (1a) Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.
Psalmen 78:41
Want zij kwamen alweder, en verzochten God, en stelden den Heilige Israels een perk.
Psalmen 78:57
En zij weken terug, en handelden trouwelooslijk, gelijk hun vaders; zij zijn omgekeerd, als een bedriegelijke boog.
Psalmen 97:10
Gij liefhebbers des HEEREN! haat het kwade; Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten; Hij redt hen uit der goddelozen hand.
Psalmen 119:37
Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.
Psalmen 119:113
Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.
Psalmen 125:5
Maar die zich neigen tot hun kromme wegen, die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid. Vrede zal over Israel zijn!
Spreuken 6:25
Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.
Spreuken 23:31-35
Zie den wijn niet aan, als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn verve geeft, als hij recht opgaat;
Prediker 6:9
Beter is het aanzien der ogen, dan het wandelen der begeerlijkheid. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes.
Jesaja 30:11
Wijkt af van den weg, maakt u van de baan; laat den Heilige Israels van ons ophouden!
Jesaja 33:15
Die in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt, dat zij geen geschenken behouden; die zijn oor stopt, dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit; dat hij het kwade niet aanzie;
Jeremia 22:17
Maar uw ogen en uw hart zijn niet dan op uw gierigheid, en op onschuldig bloed, om dat te vergieten, en op verdrukking en overlast, om die te doen.
Hosea 7:6-7
Want zij voeren hun hart aan, als een bakoven, tot hun lagen; hunlieder bakker slaapt den gansen nacht; 's morgens brandt hij als een vlammend vuur.
Micha 2:2
En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis.
Zefanja 1:5-6
En die zich nederbuigen op de daken voor het heir des hemels, en die zich nederbuigende zweren bij den HEERE, en zweren bij Malcham;
Mattheüs 5:28
Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aan ziet, om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan.
Romeinen 12:9
De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan.
Galaten 4:9
En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen?
Hebreeën 10:39
Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen, die geloven tot behouding der ziel.
Jakobus 1:13-15
Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand.
2 Petrus 2:21
Want het ware hun beter, dat zij den weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij, dien gekend hebbende, weder afkeren van het heilige gebod, dat hun overgegeven was.
1 Johannes 2:19
Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied, opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd