Psalmen 22:15
Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt mij in het stof des doods.
Johannes 19:28
Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst.
Psalmen 104:29
Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof.
Job 29:10
De stem der vorsten verstak zich, en hun tong kleefde aan hun gehemelte.
Psalmen 69:21
Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijs gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven.
Spreuken 17:22
Een blij hart zal een medicijn goed maken; maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen.
Jesaja 53:12
Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest, en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft.
Genesis 3:19
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.
Genesis 18:27
En Abraham antwoordde en zeide: Zie toch; ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en as ben!
Job 7:21
En waarom vergeeft Gij niet mijn overtreding, en doet mijn ongerechtigheid niet weg? Want nu zal ik in het stof liggen; en Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zal niet zijn.
Job 10:9
Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren.
Job 34:15
Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.
Psalmen 30:9
Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het Uw waarheid verkondigen?
Psalmen 32:3-4
Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.
Psalmen 38:10
Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij.
Psalmen 69:3
Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God.
Klaagliederen 4:4
Daleth. De tong van het zoogkind kleeft aan zijn gehemelte van dorst; de kinderkens eisen brood, er is niemand, die het hun mededeelt.
Daniël 12:2
En velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing.
Mattheüs 27:50
En Jezus, wederom met een grote stem roepende, gaf den geest.
1 Corinthiërs 15:3
Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd