Psalmen 28:3

Trek mij niet weg met de goddelozen, en met de werkers der ongerechtigheid, die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart.

Psalmen 12:2

Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.

Psalmen 26:9

Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds;

Psalmen 55:21

Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden.

Psalmen 62:4

Zij raadslagen slechts, om hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela.

Numberi 16:26

En hij sprak tot de vergadering, zeggende: Wijkt toch af van de tenten dezer goddeloze mannen, en roert niets aan van hetgeen hunner is, opdat gij niet misschien verdaan wordt in al hun zonden.

Psalmen 7:14

Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.

Psalmen 10:7

Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.

Psalmen 10:14

Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees.

Psalmen 36:4

Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg, die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet.

Psalmen 52:1

Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. (1a) Als Doeg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech. (1b) Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag.

Spreuken 26:23-26

Brandende lippen, en een boos hart, zijn als een potscherf met schuim van zilver overtogen.

Jeremia 9:8-9

Hun tong is een moordpijl, zij spreekt bedrog; een ieder spreekt met zijn naaste van vrede met zijn mond, maar in zijn binnenste legt hij lagen.

Micha 3:5

Alzo zegt de HEERE, tegen de profeten, die Mijn volk verleiden; die met hun tanden bijten, en roepen vrede uit; maar die niets geeft in hun mond, tegen dien zo heiligen zij een krijg.

Mattheüs 22:15-18

Toen gingen de Farizeen heen, en hielden te zamen raad, hoe zij Hem verstrikken zouden in Zijn rede.

Mattheüs 25:41

Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is.

Mattheüs 25:46

En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd