Psalmen 34:13
Nun. Bewaar uw tong van het kwaad, en uw lippen van bedrog te spreken.
1 Petrus 2:22
Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden;
Jakobus 1:26
Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel.
Jakobus 3:2
Want wij struikelen allen in vele. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, machtig om ook het gehele lichaam in den toom te houden.
Psalmen 141:3
HEERE! zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur mijner lippen.
Psalmen 39:1
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. (1a) Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.
Psalmen 55:11
Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat.
1 Petrus 2:1
Zo legt dan af alle kwaadheid, en alle bedrog, en geveinsdheid, en nijdigheid, en alle achterklappingen;
Spreuken 12:7
De goddelozen worden omgekeerd, dat zij niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan.
Spreuken 12:19
Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid; maar een valse tong is maar voor een ogenblik.
Spreuken 12:22
Valse lippen zijn den HEERE een gruwel; maar die trouwelijk handelen, zijn Zijn welgevallen.
Spreuken 13:3
Die zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel; maar voor hem is verstoring, die zijn lippen wijd opendoet.
Spreuken 18:21
Dood en leven zijn in het geweld der tong; en een ieder, die ze liefheeft, zal haar vrucht eten.
Spreuken 19:9
Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan.
Spreuken 21:23
Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden.
Jesaja 63:8
Want Hij zeide: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen, die niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland.
Mattheüs 12:35-37
De goede mens brengt goede dingen voort uit den goede schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort uit den boze schat.
Colossenzen 3:9
Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken,
Jakobus 1:19
Zo dan, mijn geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn;
Jakobus 3:5-10
Alzo is ook de tong een klein lid, en roemt nochtans grote dingen. Ziet, een klein vuur, hoe groten hoop houts het aansteekt.
Openbaring 14:4-5
Dezen zijn het, die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden; dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Het ook heengaat; dezen zijn gekocht uit de mensen, tot eerstelingen Gode en het Lam.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd