Romeinen 12:9
De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan.
1 Timotheüs 1:5
Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart, en uit een goed geweten, en uit een ongeveinsd geloof.
Psalmen 34:14
Samech. Wijk af van het kwaad, en doe het goede; zoek den vrede, en jaag dien na.
Amos 5:15
Haat het boze, en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort, misschien zal de HEERE, de God der heirscharen, aan Jozefs overblijfsel genadig zijn.
1 Petrus 1:22
Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart;
Psalmen 97:10
Gij liefhebbers des HEEREN! haat het kwade; Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten; Hij redt hen uit der goddelozen hand.
Psalmen 101:3
Ik zal geen Belials-stuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen, het zal mij niet aankleven.
2 Corinthiër 6:6
In reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in goedertierenheid, in den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde,
2 Samuël 20:9-10
En Joab zeide tot Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? En Joab vatte met de rechterhand den baard van Amasa, om hem te kussen.
Psalmen 36:4
Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg, die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet.
Psalmen 45:7
Gij hebt gerechtigheid lief, en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie, boven Uw medegenoten.
Psalmen 55:21
Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden.
Psalmen 119:104
Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.
Psalmen 119:163
Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
Spreuken 8:13
De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.
Spreuken 26:25
Als hij met zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart.
Ezechiël 33:31
En zij komen tot u, gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor uw aangezicht als Mijn volk, en horen uw woorden, maar zij doen ze niet; want zij maken liefkozingen met hun mond, maar hun hart wandelt hun gierigheid na.
Mattheüs 26:49
En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi! en hij kuste Hem.
Johannes 12:6
En dit zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd.
Handelingen 11:23
Dewelke, daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen, dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven.
2 Corinthiër 8:8
Ik zeg dit niet als gebiedende, maar als door de naarstigheid van anderen ook de oprechtheid uwer liefde beproevende.
1 Thessalonicenzen 2:3
Want onze vermaning is niet geweest uit verleiding, noch uit onreinigheid, noch met bedrog;
1 Thessalonicenzen 5:15
Ziet, dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde; maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen.
1 Thessalonicenzen 5:21
Beproeft alle dingen; behoudt het goede.
Hebreeën 1:9
Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad, en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten.
Hebreeën 12:14
Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal;
Jakobus 2:15-16
Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben aan dagelijks voedsel;
1 Petrus 3:10-11
Want wie het leven wil liefhebben, en goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen, dat zij geen bedrog spreken;
1 Petrus 4:8
Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken.
1 Johannes 3:18-20
Mijn kinderkens, laat ons niet liefhebben met den woorde, noch met de tong, maar met de daad en waarheid.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd