Romeinen 12:8

Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid.

2 Corinthiër 9:7

Een iegelijk doe, gelijk hij in zijn hart voorneemt; niet uit droefheid, of uit nooddwang; want God heeft een blijmoedigen gever lief.

1 Corinthiërs 12:28

En God heeft er sommigen in de Gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen.

1 Timotheüs 5:17

Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer.

Handelingen 13:15

En na het lezen der wet en der profeten, zonden de oversten der synagogen tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting tot het volk in u is, zo spreekt.

Handelingen 15:32

Judas nu en Silas, die ook zelven profeten waren, vermaanden de broeders met vele woorden, en versterkten hen.

Genesis 18:19

Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken heeft.

Deuteronomium 15:8-11

Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt.

Deuteronomium 15:14

Gij zult hem rijkelijk opleggen van uw kudde, en van uw dorsvloer, en van uw wijnpers; waarin u de HEERE, uw God, gezegend heeft, daarvan zult gij hem geven.

Deuteronomium 16:11

En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, gij, en uw zoon, en uw dochter, en uw dienstknecht, en uw dienstmaagd, en de Leviet, die in uw poorten is, en de vreemdeling, en de wees, en de weduwe, die in het midden van u zijn; in de plaats, die de HEERE, uw God, zal verkiezen, om Zijnen Naam aldaar te doen wonen.

Deuteronomium 16:14-15

En gij zult vrolijk zijn op uw feest, gij, en uw zoon, en uw dochter, en uw dienstknecht, en uw dienstmaagd, en de Leviet, en de vreemdeling, en de wees, en de weduwe, die in uw poorten zijn.

Job 31:16-20

Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten;

Psalmen 37:21

Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft.

Psalmen 101:1-8

Een psalm van David. Ik zal van goedertierenheid en recht zingen; U zal ik psalmzingen, o HEERE!

Psalmen 112:9

Pe. Hij strooit uit, hij geeft den nooddruftige; Tsade. zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; Koph. zijn hoorn zal verhoogd worden in eer.

Spreuken 22:9

Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den armen gegeven.

Prediker 9:10

Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar gij heengaat.

Prediker 11:1-2

Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen.

Prediker 11:6

Zaai uw zaad in den morgenstond, en trek uw hand des avonds niet af; want gij weet niet, wat recht wezen zal, of dit of dat, of dat die beide te zamen goed zijn zullen.

Jesaja 32:5

De dwaas zal niet meer genoemd worden milddadig, en de gierige zal niet meer mild geheten worden.

Jesaja 32:8

Maar een milddadige beraadslaagt milddadigheden, en staat op milddadigheden.

Jesaja 58:7-11

Is het niet, dat gij den hongerige uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, en dat gij u voor uw vlees niet verbergt?

Jesaja 64:5

Gij ontmoet den vrolijke, en die gerechtigheid doet dengenen, die Uwer gedenken op Uw wegen; zie, Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben; in dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden wierden.

Mattheüs 6:2-4

Wanneer gij dan aalmoes doet, zo laat voor u niet trompetten, gelijk de geveinsden in de synagogen en op de straten doen, opdat zij van de mensen geeerd mogen worden. Voorwaar zeg Ik u: Zij hebben hun loon weg.

Mattheüs 25:40

En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan.

Lukas 21:1-4

En opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen.

Handelingen 2:44-46

En allen, die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen;

Handelingen 4:33-35

En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van den Heere Jezus; en er was grote genade over hen allen.

Handelingen 11:28-30

En een uit hen, met name Agabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius.

Handelingen 13:12

Als de stadhouder zag, hetgeen geschied was, toen geloofde hij, verslagen zijnde over de leer des Heeren.

Handelingen 20:2

En als hij die delen doorgereisd, en hen met vele redenen vermaand had, kwam hij in Griekenland.

Handelingen 20:28

Zo hebt dan acht op uzelven en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de Gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.

Romeinen 12:13

Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid.

Romeinen 13:6

Want daarom betaalt gij ook schattingen; want zij zijn dienaars van God, in ditzelve geduriglijk bezig zijnde.

1 Corinthiërs 14:3

Maar die profeteert, spreekt den mensen stichting, en vermaning en vertroosting.

2 Corinthiër 1:12

Want onze roem is deze, namelijk de getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods, niet in vleselijke wijsheid, maar in de genade Gods, in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij ulieden.

2 Corinthiër 8:1-9

Voorts maken wij u bekend, broeders, de genade van God, die in de Gemeenten van Macedonie gegeven is.

2 Corinthiër 8:12

Want indien te voren de volvaardigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam naar hetgeen hij heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft.

2 Corinthiër 9:11

Dat gij in alles rijk wordt tot alle goeddadigheid, welke door ons werkt dankzegging tot God.

2 Corinthiër 9:13

Dewijl zij door de beproeving dezer bediening God verheerlijken over de onderwerping uwer belijdenis onder het Evangelie van Christus, en over de goeddadigheid der mededeling aan hen en aan allen;

2 Corinthiër 11:3

Doch ik vrees, dat niet enigszins, gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, om af te wijken van de eenvoudigheid, die in Christus is.

Efeziërs 6:5

Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus;

Colossenzen 3:22

Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God.

1 Thessalonicenzen 2:3

Want onze vermaning is niet geweest uit verleiding, noch uit onreinigheid, noch met bedrog;

1 Thessalonicenzen 2:8

Alzo wij, tot u zeer genegen zijnde, hebben u gaarne willen mededelen niet alleen het Evangelie van God, maar ook onze eigen zielen, daarom dat gij ons lief geworden waart.

1 Thessalonicenzen 5:12-14

En wij bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden, en uw voorstanders zijn in den Heere, en u vermanen;

1 Timotheüs 3:4-5

Die zijn eigen huis wel regeert, zijn kinderen in onderdanigheid houdende, met alle stemmigheid;

1 Timotheüs 4:13

Houd aan in het lezen, in het vermanen, in het leren, totdat ik kome.

Hebreeën 10:25

En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert.

Hebreeën 13:7

Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling.

Hebreeën 13:17

Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig.

Hebreeën 13:22

Doch ik bid u, broeders, verdraagt het woord dezer vermaning; want ik heb u in het kort geschreven.

Hebreeën 13:24

Groet al uw voorgangeren, en al de heiligen. U groeten die van Italie zijn.

1 Petrus 4:9-11

Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren.

1 Petrus 5:2-3

Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain