En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren.

Een psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang.

Want al het gedierte des wouds is Mijn, de beesten op duizend bergen.

Wie dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien.

Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften.

Deze dingen doet gij, en Ik zwijg; gij meent, dat Ik te enenmale ben, gelijk gij; Ik zal u straffen, en zal het ordentelijk voor uw ogen stellen.

Onze God zal komen en zal niet zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen.

Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond?

En de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. Sela.

Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, die Mijn verbond maken met offerande!

Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijn is de wereld en haar volheid.

Hoort, Mijn volk! en Ik zal spreken; Israel! en Ik zal onder u betuigen; Ik, God, ben uw God.

Uit Sion, de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende.

Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien;

Verstaat dit toch, gij godvergetenden! opdat Ik niet verscheure en niemand redde.

Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij.

Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers.

Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandofferen zijn steeds voor Mij.

Dewijl gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u henenwerpt.

Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit.

Hij zal roepen tot den hemel van boven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten.

Zou Ik stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken?

Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog.