'Beenderen' in de Bijbel
En Jozef deed de zonen van Israel zweren, zeggende: God zal u gewisselijk bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren!
En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich; want hij had met een zwaren eed de kinderen Israels bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op van hier!
Zij begroeven ook de beenderen van Jozef, die de kinderen Israel uit Egypte opgebracht hadden, te Sichem, in dat stuk velds, hetwelk Jakob gekocht had van de kinderen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd stukken gelds, want zij waren aan de kinderen van Jozef ter erfenis geworden.
Als hij nu in zijn huis kwam, zo nam hij een mes, en greep zijn bijwijf, en deelde haar met haar beenderen in twaalf stukken; en hij zond ze in alle landpalen van Israel.
En zij namen hun beenderen, en begroeven ze onder het geboomte te Jabes; en zij vastten zeven dagen.
Zo ging David henen, en nam de beenderen van Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren van Jabes in Gilead, die dezelve gestolen hadden van de straat Beth-San, alwaar de Filistijnen ze hadden opgehangen, ten dage als de Filistijnen Saul sloegen op Gilboa.
En hij bracht van daar op de beenderen van Saul, en de beenderen van Jonathan, zijn zoon; ook verzamelden zij de beenderen der gehangenen.
En zij begroeven de beenderen van Saul en zijn zoon Jonathan in het land van Benjamin te Zela, in het graf van zijn vader Kis, en deden alles, wat de koning geboden had. Alzo werd God na dezen den lande verbeden.
Het geschiedde nu, nadat hij hem begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen, zeggende: Als ik zal gestorven zijn, zo begraaft mij in dat graf, waarin de man Gods begraven is, en legt mijn beenderen bij zijn beenderen.
En als Josia zich omkeerde, zag hij de graven, die daar op den berg waren, en zond henen, en nam de beenderen uit de graven, en verbrandde ze op dat altaar, en verontreinigde dat; naar het woord des HEEREN, dat de man Gods uitgeroepen had, die deze woorden uitriep.
En hij zeide: Laat hem liggen, dat niemand zijn beenderen verroere. Zo bevrijdden zij zijn beenderen, met de beenderen van den profeet, die uit Samaria gekomen was.
Zo maakten zich alle strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, en zij brachten ze te Jabes; en zij begroeven hun beenderen onder een eikenboom te Jabes, en zij vastten zeven dagen.
En de beenderen der priesteren verbrandde hij op hun altaren; en hij reinigde Juda en Jeruzalem.
Kwam mij schrik en beving over, en verschrikte de veelheid mijner beenderen.
Zodat mijn ziel de verworging kiest; den dood meer dan mijn beenderen.
Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed; met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten;
Zijn beenderen zullen vol van zijn verborgene zonden zijn; van welke elkeen met hem op het stof nederliggen zal.
Des nachts doorboort Hij mijn beenderen in mij, en mijn polsaderen rusten niet.
Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen;
Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, en zijn beenderen, die niet gezien werden, uitsteken;
Zijn beenderen zijn als vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen.
Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt; genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt.
Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben zich vaneen gescheiden; mijn hart is als was, het is gesmolten in het midden mijns ingewands.
Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op mij.
Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd.
Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.
Schin. Hij bewaart al zijn beenderen; niet een van die wordt gebroken.
Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! U, Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover.
Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde.
Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt.
Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, waar geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen, die u belegerde, verstrooid; gij hebt hen beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen.
En hij zij bekleed met den vloek, als met zijn kleed, en dat die ga tot in het binnenste van hem als het water, en als de olie in zijn beenderen.
Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had.
Het zal een medicijn voor uw navel zijn, en een bevochtiging voor uw beenderen.
Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamt maakt, is als verrotting in zijn beenderen.
Een gezond hart is het leven des vleses; maar nijd is verrotting der beenderen.
Gelijk gij niet weet, welke de weg des winds zij, of hoedanig de beenderen zijn in den buik van een zwangere vrouw, alzo weet gij het werk Gods niet, Die het alles maakt.
Ik stelde mij voor tot den morgenstond toe; gelijk een leeuw, alzo zal Hij al mijn beenderen breken; van den dag tot den nacht, zult Gij mij ten einde gebracht hebben.
En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten, en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken.
En gij zult het zien, en uw hart zal vrolijk zijn, en uw beenderen zullen groenen als het tedere gras; dan zal de hand des HEEREN bekend worden aan Zijn knechten, en Hij zal Zijn vijanden gram worden.
Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zullen zij de beenderen der koningen van Juda, en de beenderen hunner vorsten, en de beenderen der priesteren, en de beenderen der profeten, en de beenderen der inwoners van Jeruzalem, uit hun graven uithalen.
Dies zeide ik: Ik zal Zijner niet gedenken, en niet meer in Zijn Naam spreken; maar het werd in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik bemoeide mij om te verdragen, maar konde niet.
Aangaande de profeten. Mijn hart wordt in mijn binnenste gebroken, al mijn beenderen bewegen zich; ik ben als een dronken man, en als een man, dien de wijn te boven gaat; vanwege den HEERE, en vanwege de woorden Zijner heiligheid.
Israel is een verbijsterd lam, dat de leeuwen verjaagd hebben; de eerste, die hem heeft opgegeten, was de koning van Assur, en deze de laatste, Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzeld.
Mem. Van de hoogte heeft Hij een vuur in mijn beenderen gezonden, waarover Hij geheerst heeft; Hij heeft voor mijn voeten een net uitgebreid, Hij heeft mij achterwaarts doen keren, Hij heeft mij woest en ziek gemaakt den gansen dag.
Beth. Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt, Hij heeft mijn beenderen gebroken.
Cheth. Maar nu is hun gedaante verduisterd van zwartigheid, men kent hen niet op de straten; hun huid kleeft aan hun beenderen, zij is verdord, zij is geworden als een hout.
En Ik zal de dode lichamen der kinderen Israels voor het aangezicht hunner drekgoden leggen, en Ik zal uw beenderen rondom uw altaren strooien.
Doe zijn stukken te zamen daarin, alle goede stukken, de dij en den schouder, vul hem met de keur der beenderen.
Neem de keur van de kudde, en stook ook een brandstapel van de beenderen daaronder; doe hem wel opzieden; ook zullen zijn beenderen daarin gekookt worden.
Draag veel houts toe, steek het vuur aan, verteer het vlees, en kruid het met specerijen, en laat de beenderen verbranden.
Maar zij liggen niet met de helden, die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter helle zijn nedergedaald met hun krijgswapenen, en welker zwaarden men gelegd heeft onder hun hoofden; welker ongerechtigheid nochtans op hun beenderen is, omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is.
De hand des HEEREN was op mij, en de HEERE voerde mij uit in den geest, en zette mij neder in het midden ener vallei; dezelve nu was vol beenderen.
En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere HEERE, Gij weet het!
Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen, en zeg tot dezelve: Gij dorre beenderen! hoort des HEEREN woord.
Alzo zegt de Heere HEERE tot deze beenderen: Ziet, Ik zal den geest in u brengen, en gij zult levend worden.
Toen profeteerde ik, gelijk mij bevolen was, en er werd een geluid, als ik profeteerde, en ziet een beroering! en de beenderen naderden, elk been tot zijn been.
Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind! deze beenderen zijn het ganse huis Israels; ziet, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord, en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden.
Toen beval de koning, en zij brachten die mannen voor, die Daniel overluid beschuldigd hadden, en zij wierpen in den kuil der leeuwen hen, hun kinderen, en hun vrouwen; en zij kwamen niet op den grond des kuils, of de leeuwen heersten over hen, zij vermorzelden ook al hun beenderen.
Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Moab, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hij de beenderen des konings van Edom tot kalk verbrand heeft.
En de naaste vriend zal een iegelijk van die opnemen, of die hem verbrandt, om de beenderen uit het huis uit te brengen, en zal zeggen tot dien, die binnen de zijden van het huis is: Zijn er nog meer bij u? En hij zal zeggen: Niemand. Dan zal hij zeggen: Zwijg! want zij waren niet om des HEEREN Naam te vermelden.
Zij haten het goede, en hebben het kwade lief; zij roven hun huid van hen af, en hun vlees van hun beenderen.
Ja, zij zijn het, die het vlees mijns volks eten, en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken; en vaneen leggen, gelijk als in een pot, en als vlees in het midden eens ketels.
Haar vorsten zijn brullende leeuwen in het midden van haar; haar rechters zijn avondwolven, die de beenderen niet breken tot aan den morgen.