'Duisternis' in de Bijbel
Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels.
Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren.
Zij weten niet, en verstaan niet; zij wandelen steeds in duisternis; dies wankelen alle fondamenten der aarde.
Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?
[ (Psalms 88:19) Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijn bekenden zijn in duisternis. ]
Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt:
Hij zond duisternis, en maakte het duister; en zij waren Zijn woord niet wederspannig.
Die in duisternis en de schaduw des doods zaten, gebonden met verdrukking en ijzer;
Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden.
Zain. Den oprechten gaat het licht op in de duisternis; Cheth. Hij is genadig, en barmhartig, en rechtvaardig.
Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij.
Ook verduistert de duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als het licht.