'Schulden' in de Bijbel
Daartoe denkt gij nu de kinderen van Juda en Jeruzalem u tot slaven en slavinnen te onderwerpen; zijt gij het niet alleenlijk? Bij ulieden zijn schulden tegen den HEERE, uw God.
En zij zeiden tot hen: Gij zult deze gevangenen hier niet inbrengen, tot een schuld over ons tegen den HEERE; denkt gijlieden toe te doen tot onze zonden en tot onze schulden, hoewel wij vele schulden hebben, en de hitte des toorns over Israel is?
Voorzeker zal God den kop Zijner vijanden verslaan, den harigen schedel desgenen, die in zijn schulden wandelt.
O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn schulden zijn voor U niet verborgen.
Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.