'Dewijl' in de Bijbel
En zij zeide tot hem: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen. Toen gaf Kaleb haar hoge wellingen en lage wellingen.
Toen nam Gideon tien mannen uit zijn knechten, en deed, gelijk als de HEERE tot hem gesproken had. Doch het geschiedde, dewijl hij zijns vaders huis en de mannen van die stad vreesde, van het te doen bij dag, dat hij het deed bij nacht.
En hij zeide tot Jether, zijn eerstgeborene: Sta op, dood hen; maar de jongeling trok zijn zwaard niet uit, want hij vreesde, dewijl hij nog een jongeling was.
Toen zeiden de mannen van Israel tot Gideon: Heers over ons, zo gij als uw zoon en uws zoons zoon, dewijl gij ons van der Midianieten hand verlost hebt.
Voorts zeide Gideon tot hen: Een begeerte zal ik van u begeren: geeft mij maar een iegelijk een voorhoofdsiersel van zijn roof; want zij hadden gouden voorhoofdsierselen gehad, dewijl zij Ismaelieten waren.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (14)
- Exodus (12)
- Leviticus (9)
- Numberi (7)
- Deuteronomium (8)
- Jozua (9)
- Richteren (5)
- Ruth (2)
- 1 Samuël (12)
- 2 Samuël (6)
- 1 Koningen (7)
- 2 Koningen (3)
- 1 Kronieken (4)
- 2 Kronieken (11)
- Ezra (1)
- Job (8)
- Psalmen (11)
- Spreuken (6)
- Prediker (5)
- Jesaja (6)
- Jeremia (11)
- Klaagliederen (2)
- Ezechiël (13)
- Daniël (9)
- Hosea (6)
- Joël (1)
- Micha (2)
- Nahum (1)
- Habakuk (1)
- Zacharia (5)
- Maleachi (1)