'Eer' in de Bijbel
Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn!
(Elisa nu zat in zijn huis, en de oudsten zaten bij hem.) En hij zond een man van voor zijn aangezicht; maar eer de bode tot hem gekomen was, had hij gezegd tot de oudsten: Hebt gijlieden gezien, hoe die zoon des moordenaars gezonden heeft, om mijn hoofd af te nemen? Ziet toe, als die bode komt, sluit de deur toe, en dringt hem uit met de deur; is niet het geruis der voeten van zijn heer achter hem?
Gij hebt de Edomieten dapper geslagen, daarom heeft uw hart u verheven; heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom zoudt gij u in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u?
Daarom waren haar inwoners handeloos; zij waren verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds, en de groene grasscheutjes, het hooi der daken, en het brandkoren, eer het over einde staat.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (13)
- Exodus (4)
- Numberi (2)
- Jozua (3)
- Richteren (2)
- Ruth (1)
- 1 Samuël (8)
- 1 Koningen (1)
- 2 Koningen (4)
- 1 Kronieken (7)
- 2 Kronieken (8)
- Esther (7)
- Job (3)
- Psalmen (40)
- Spreuken (18)
- Prediker (6)
- Hooglied (1)
- Jesaja (16)
- Jeremia (5)
- Ezechiël (2)
- Daniël (6)
- Hosea (1)
- Joël (1)
- Habakuk (1)
- Zefanja (1)
- Maleachi (3)