'Geven' in de Bijbel

Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.

Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven?

En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven.

Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven.

Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet een.

Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind?

Zie, tot de maan toe, en zij zal geen schijnsel geven; en de sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen.

En ik zeide: Ik zal in mijn nest den geest geven, en ik zal de dagen vermenigvuldigen als het zand.

Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven.

Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.

Ik zal u antwoord geven, en uw vrienden met u.

Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis.

Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met donder bekleden?