'Heidenen' in de Bijbel
En ik zeide tot hen: Wij hebben onze broederen, de Joden, die aan de heidenen verkocht waren, naar ons vermogen wedergekocht; en zoudt gijlieden ook uw broederen verkopen, of zouden zij aan ons verkocht worden? Toen zwegen zij, en vonden geen antwoord.
Voorts zeide ik: De zaak is niet goed, die gijlieden doet; zoudt gij niet wandelen in de vreze onzes Gods, om de versmading der heidenen, onze vijanden?
Ook zijn van de Joden en van de overheden honderd en vijftig man, en die van de heidenen, die rondom ons zijn, tot ons kwamen, aan mijn tafel geweest.
En het geschiedde, als al onze vijanden dit hoorden, zo vreesden al de heidenen, die rondom ons waren, en zij vervielen zeer in hun ogen; want zij merkten, dat dit werk van onzen God gedaan was.
Heeft niet Salomo, de koning van Israel, daarin gezondigd, hoewel er onder vele heidenen geen koning was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem ten koning over gans Israel gesteld had? Ook hem deden de vreemde vrouwen zondigen.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Leviticus (4)
- Numberi (4)
- Deuteronomium (3)
- Jozua (1)
- Richteren (6)
- 2 Samuël (4)
- 1 Koningen (2)
- 2 Koningen (7)
- 1 Kronieken (6)
- 2 Kronieken (6)
- Ezra (1)
- Nehemia (5)
- Psalmen (50)
- Jesaja (41)
- Jeremia (31)
- Klaagliederen (6)
- Ezechiël (73)
- Hosea (3)
- Joël (5)
- Amos (2)
- Obadja (4)
- Micha (6)
- Nahum (1)
- Habakuk (5)
- Zefanja (3)
- Zacharia (16)
- Maleachi (3)