'Mond' in de Bijbel
Dit woord nog zijnde in des konings mond, viel er een stem uit den hemel: U, o koning Nebukadnezar! wordt gezegd: Het koninkrijk is van u gegaan.
En er werd een steen gebracht, en op den mond des kuils gelegd: en de koning verzegelde denzelven met zijn ring, en met den ring zijner geweldigen, opdat de wil aangaande Daniel niet zou veranderd worden.
Ik nam acht op de hoornen, en ziet, een andere kleine hoorn kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en ziet, in dienzelven hoorn waren ogen als mensenogen, en een mond, grote dingen sprekende.
En aangaande de tien hoornen die op zijn hoofd waren, en den anderen, die opkwam, en voor denwelken drie afgevallen waren, namelijk dien hoorn, die ogen had, en een mond, die grote dingen sprak, en wiens aanzien groter was, dan van zijn metgezellen.
Begeerlijke spijze at ik niet, en vlees of wijn kwam in mijn mond niet; ook zalfde ik mij gans niet, totdat die drie weken der dagen vervuld waren.
En ziet, Een, den mensenkinderen gelijk, raakte mijn lippen aan, toen deed ik mijn mond open, en ik sprak, en zeide tot Dien, Die tegenover mij stond: Mijn Heere! om des gezichts wil keren zich mijn weeen over mij, zodat ik geen kracht behoude.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (15)
- Exodus (8)
- Leviticus (1)
- Numberi (23)
- Deuteronomium (16)
- Jozua (12)
- Richteren (5)
- 1 Samuël (8)
- 2 Samuël (5)
- 1 Koningen (10)
- 2 Koningen (1)
- 1 Kronieken (1)
- 2 Kronieken (9)
- Ezra (2)
- Nehemia (1)
- Esther (1)
- Job (28)
- Psalmen (52)
- Spreuken (38)
- Prediker (5)
- Jesaja (21)
- Jeremia (21)
- Klaagliederen (5)
- Ezechiël (15)
- Daniël (6)
- Hosea (2)
- Joël (1)
- Obadja (1)
- Micha (4)
- Nahum (1)
- Zefanja (1)
- Zacharia (4)
- Maleachi (2)