'Mond' in de Bijbel
Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken.
Zo is voor den arme verwachting; en de boosheid stopt haar mond toe.
Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik zal spreken in benauwdheid mijns geestes; ik zal klagen in bitterheid mijner ziel.
Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich.
Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren.
Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren.
Uw mond verdoemt u, en niet ik; en uw lippen getuigen tegen u.
Dat gij uw geest keert tegen God, en zulke redenen uit uw mond laat uitgaan.
Ik zou u versterken met mijn mond, en de beweging mijner lippen zou zich inhouden.
Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij.
Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn mond tot hem.
Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt, onder zijn tong,
Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.
Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart.
Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordentelijk voorstellen, en mijn mond zou ik met verdedigingen vervullen.
De oversten hielden de woorden in, en leiden de hand op hun mond.
Want zij wachtten naar mij, gelijk naar den regen, en sperden hun mond open, als naar den spaden regen.
En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft;
Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn.
Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte.
Zo heeft Job in ijdelheid zijn mond geopend, en zonder wetenschap woorden vermenigvuldigd.
Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn.
Hoort met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid, dat uit Zijn mond uitgaat!
Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt? [ (Job 39:31) Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en der vaste plaats. ] [ (Job 39:32) Van daar speurt hij de spijze op; zijn ogen zien van verre af. ] [ (Job 39:33) Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen zijn, daar is hij. ] [ (Job 39:34) En de HEERE antwoordde Job, en zeide: ] [ (Job 39:35) Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop. ] [ (Job 39:36) Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: ] [ (Job 39:37) Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond. ] [ (Job 39:38) Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren. ]
Zie, hij doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken.
Zijn adem zou kolen doen vlammen, en een vlam komt uit zijn mond voort.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (15)
- Exodus (8)
- Leviticus (1)
- Numberi (23)
- Deuteronomium (16)
- Jozua (12)
- Richteren (5)
- 1 Samuël (8)
- 2 Samuël (5)
- 1 Koningen (10)
- 2 Koningen (1)
- 1 Kronieken (1)
- 2 Kronieken (9)
- Ezra (2)
- Nehemia (1)
- Esther (1)
- Job (28)
- Psalmen (52)
- Spreuken (38)
- Prediker (5)
- Jesaja (21)
- Jeremia (21)
- Klaagliederen (5)
- Ezechiël (15)
- Daniël (6)
- Hosea (2)
- Joël (1)
- Obadja (1)
- Micha (4)
- Nahum (1)
- Zefanja (1)
- Zacharia (4)
- Maleachi (2)