'Namelijk' in de Bijbel
En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers);
En Hij, van daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeus, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen.
En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Een, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden.
Doch gij zult niet Rabbi genaamd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus; en gij zijt allen broeders.
En gij zult niemand uw vader noemen op de aarde; want Een is uw Vader, namelijk Die in de hemelen is.
Noch zult gij meesters genoemd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus.
Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Mattheüs (7)
- Markus (7)
- Lukas (12)
- Johannes (12)
- Handelingen (14)
- Romeinen (17)
- 1 Corinthiërs (5)
- 2 Corinthiër (6)
- Galaten (2)
- Efeziërs (6)
- Filippenzen (2)
- Colossenzen (7)
- 1 Thessalonicenzen (1)
- 1 Timotheüs (1)
- Titus (1)
- Filémon (2)
- Hebreeën (6)
- Jakobus (1)
- 1 Petrus (3)
- 1 Johannes (10)
- 2 Johannes (1)
- Openbaring (11)