'Plaats' in de Bijbel

Hij legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol; hij legt lagen, om den ellendige te roven; hij rooft den ellendige, als hij hem trekt in zijn net.

Wie zal klimmen op den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid?

HEERE! ik heb lief de woning van Uw huis, en de plaats des tabernakels Uwer eer.

Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen.

Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt.

In plaats van Uw vaderen zullen Uw zonen zijn; Gij zult hen tot vorsten zetten over de ganse aarde.

Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart der zeeen;

Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft.

Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer.

Totdat ik voor den HEERE een plaats gevonden zal hebben, woningen voor den Machtige Jakobs!