'Waren' in de Bijbel
Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.
Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg.
Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed; ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem.
Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen, en zwegen niet stil.
Want ziet, de koningen waren vergaderd; zij waren te zamen doorgetogen.
Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg.
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth; (1a) Als de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons? (1b) O God! verlos mij door Uw Naam, en doe mij recht door Uw macht.
Laat hen smelten als water, laat hen daarhenen drijven; legt hij zijn pijlen aan, laat hen zijn, alsof zij afgesneden waren.
Gij hadt den mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing.
Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten.
Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela.
De wateren zagen U, o God! de wateren zagen U, zij beefden; ook waren de afgronden beroerd.
Zij waren nog niet vervreemd van hun lust; hun spijs was nog in hun mond,
Want hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond.
En Hij dacht, dat zij vlees waren, een wind, die henengaat en niet wederkeert.
De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.
Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.
Mozes en Aaron waren onder Zijn priesters, en Samuel onder de aanroepers Zijns Naams; zij riepen tot den HEERE, en Hij verhoorde hen.
Als zij weinig mensen in getal waren, ja, weinig en vreemdelingen daarin;
Hij zond duisternis, en maakte het duister; en zij waren Zijn woord niet wederspannig.
Onze vaders in Egypte hebben niet gelet op Uw wonderen; zij zijn der menigte Uwer goedertierenheid niet gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan de zee, bij de Schelfzee.
Zij waren hongerig, ook dorstig; hun ziel was in hen overstelpt.
Omdat zij wederspannig waren geweest tegen Gods geboden, en den raad des Allerhoogsten onwaardiglijk verworpen hadden.
Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen.
Een lied Hammaaloth. Als de HEERE de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen.
Uw ogen hebben mijn ongevormden klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.
Hun rechters zijn aan de zijde der steenrots vrijgelaten geweest, en hebben gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (93)
- Exodus (54)
- Leviticus (2)
- Numberi (118)
- Deuteronomium (19)
- Jozua (50)
- Richteren (50)
- Ruth (1)
- 1 Samuël (49)
- 2 Samuël (42)
- 1 Koningen (64)
- 2 Koningen (48)
- 1 Kronieken (243)
- 2 Kronieken (80)
- Ezra (22)
- Nehemia (48)
- Esther (17)
- Job (12)
- Psalmen (27)
- Spreuken (2)
- Prediker (7)
- Hooglied (1)
- Jesaja (10)
- Jeremia (40)
- Klaagliederen (2)
- Ezechiël (94)
- Daniël (17)
- Amos (2)
- Obadja (2)
- Jona (2)
- Nahum (1)
- Habakuk (1)
- Zacharia (8)