'Zeiden' in de Bijbel
Voorts zeiden zij, een ieder tot zijn metgezel: Komt, en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel op Jona.
Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Wat is uw werk en van waar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij?
Toen vreesden die mannen met grote vreze, en zeiden tot hem: Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten, dat hij van des HEEREN aangezicht vlood; want hij had het hun te kennen gegeven.
Voorts zeiden zij tot hem: Wat zullen wij u doen, opdat de zee stil worde van ons? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger.
Toen riepen zij tot den HEERE, en zeiden: Och HEERE! laat ons toch niet vergaan om dezes mans ziel, en leg geen onschuldig bloed op ons; want Gij, HEERE! hebt gedaan, gelijk als het U heeft behaagd.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (46)
- Exodus (21)
- Numberi (19)
- Deuteronomium (1)
- Jozua (15)
- Richteren (56)
- Ruth (5)
- 1 Samuël (39)
- 2 Samuël (14)
- 1 Koningen (11)
- 2 Koningen (22)
- 1 Kronieken (2)
- 2 Kronieken (9)
- Ezra (4)
- Nehemia (11)
- Esther (6)
- Job (1)
- Psalmen (4)
- Jesaja (2)
- Jeremia (16)
- Klaagliederen (2)
- Daniël (9)
- Jona (5)
- Zacharia (2)