Job 13:25

Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen?

Leviticus 26:36

En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een wekigheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden, gelijk men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt.

Job 21:18

Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt;

1 Samuël 24:14

Naar wien is de koning van Israel uitgegaan? Wien jaagt gij na? Naar een doden hond, naar een enige vlo!

Job 14:3

Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U.

Jesaja 17:13

De natien zullen wel ruisen, gelijk grote wateren ruisen; doch Hij zal hem schelden, zo zal hij verre wegvlieden, ja, hij zal gejaagd worden, als het kaf der bergen van den wind, en gelijk een kloot van den wervelwind.

Mattheüs 12:20

Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain