Job 13:26
Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid.
Psalmen 25:7
Cheth. Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE!
Ruth 1:20
Maar zij zeide tot henlieden: Noemt mij niet Naomi, noemt mij Mara; want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan.
Job 3:20
Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed?
Job 20:11
Zijn beenderen zullen vol van zijn verborgene zonden zijn; van welke elkeen met hem op het stof nederliggen zal.
Psalmen 88:3-18
Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf.
Spreuken 5:11-13
En gij in uw laatste brult, als uw vlees, en uw lijf verteerd is;
Jeremia 31:19
Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt, ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb.
Johannes 5:5
En aldaar was een zeker mens, die acht en dertig jaren krank gelegen had.
Johannes 5:14
Daarna vond hem Jezus in den tempel, en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd