Psalmen 146:4
Zijn geest gaat uit, hij keert wederom tot zijn aarde; te dienzelfden dage vergaan zijn aanslagen.
Psalmen 104:29
Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof.
Prediker 12:7
En dat het stof wederom tot aarde keert, als het geweest is; en de geest weder tot God keert, Die hem gegeven heeft.
Genesis 2:7
En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.
1 Corinthiërs 2:6
En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid, niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die te niet worden;
Genesis 3:19
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.
Genesis 6:17
Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven.
Job 14:21
Zijn kinderen komen tot eer, en hij weet het niet; of zij worden klein, en hij let niet op hen.
Job 17:1
Mijn geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij.
Job 17:11
Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten.
Psalmen 33:10
De HEERE vernietigt den raad der heidenen; Hij breekt de gedachten der volken.
Psalmen 90:3
Gij doet den mens wederkeren tot verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen!
Jesaja 2:22
Laat gijlieden dan af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten?
Klaagliederen 4:20
Resch. De adem onzer neuzen, de gezalfde des HEEREN, is gevangen in hun groeven; van welken wij zeiden: Wij zullen onder zijn schaduw leven onder de heidenen!
Daniël 5:23
Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en men heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij, en uw geweldigen, uw vrouwen, en uw bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch weten, hebt gij geprezen; maar dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt.
Job 14:10
Maar een man sterft, als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar is hij dan?
Job 27:3
Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd