Psalmen 50:11
Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij.
Genesis 1:20-22
En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
Mattheüs 6:26
Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren; en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven?
Job 39:13-18
Zult gij den eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Zal hij de laagten achter u eggen?
Job 39:26-30
Tegen hem ratelt de pijlkoker, het vlammig ijzer des spies en der lans.
Psalmen 104:12
Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken.
Psalmen 147:9
Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen.
Jesaja 56:9
Al gij gedierten des velds, komt om te eten, ja, al gij gedierten in het woud!
Ezechiël 14:15-16
Zo Ik het boos gedierte make door het land door te gaan, hetwelk dat van kinderen berove, zodat het woest worde, dat er niemand doorga, vanwege het gedierte;
Mattheüs 10:29-31
Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet een van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader.
Lukas 12:24
Aanmerkt de raven, dat zij niet zaaien, noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve; hoeveel gaat gij de vogelen te boven?
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd