Spreuken 26:8

Gelijk hij, die een edel gesteente in een slinger bindt, alzo is hij, die den zot eer geeft.

Spreuken 26:1

Gelijk de sneeuw in den zomer, en gelijk de regen in den oogst, alzo past den zot de eer niet.

Spreuken 19:10

De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!

Spreuken 30:22

Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain