Spreuken 30:22

Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is;

Spreuken 19:10

De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!

Prediker 10:7

Ik heb knechten te paard gezien, en vorsten, gaande als knechten op de aarde.

1 Samuël 25:3

En de naam des mans was Nabal, en de naam zijner huisvrouw was Abigail; en de vrouw was goed van verstand, en schoon van gedaante; maar de man was hard en boos van daden, en hij was een Kalebiet.

1 Samuël 25:10-11

En Nabal antwoordde den knechten van David, en zeide: Wie is David, en wie is de zoon van Isai? Er zijn heden vele knechten, die zich afscheuren, elk van zijn heer.

1 Samuël 25:25

Mijn heer stelle toch zijn hart niet aan dezen Belials man, aan Nabal; want gelijk zijn naam is, alzo is hij; zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden hebt.

1 Samuël 25:36-38

Toen nu Abigail tot Nabal kwam, ziet, zo had hij een maaltijd in zijn huis, als eens konings maaltijd; en het hart van Nabal was vrolijk op denzelven, en hij was zeer dronken; daarom gaf zij hem niet een woord, klein noch groot, te kennen, tot aan het morgenlicht.

1 Samuël 30:16

En hij leidde hem af, en ziet, zij lagen verstrooid over de ganse aarde, etende, en drinkende, en dansende, om al den groten buit, dien zij genomen hadden uit het land der Filistijnen, en uit het land van Juda.

Spreuken 28:3

Een arm man, die de geringen verdrukt, is een wegvagende regen, zodat er geen brood zij.

Jesaja 3:4-5

En Ik zal jongelingen stellen tot hun vorsten, en kinderen zullen over hen heersen;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain