'Steeds' in de Bijbel
Zijn wij niet vreemden van hem geacht? Want hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons geld verteerd.
Vreest niet voor hen; gedenkt steeds, wat de HEERE, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren gedaan heeft;
En de hand der kinderen Israels ging steeds voort, en werd hard over Jabin, den koning van Kanaan, totdat zij Jabin, den koning van Kanaan, hadden uitgeroeid.
De koeien nu gingen recht in dien weg, op den weg naar Beth-Semes op een straat; zij gingen steeds voort, al loeiende, en weken noch ter rechter hand noch ter linkerhand; en de vorsten der Filistijnen gingen achter dezelve tot aan de landpale van Beth-Semes.
Zo zond Thoi zijn zoon Joram tot den koning David, om hem te vragen naar zijn welstand, en om hem te zegenen, vanwege dat hij tegen Hadad-ezer gekrijgd en hem geslagen had, (want Hadad-ezer voerde steeds krijg tegen Thoi); en in zijn hand waren zilveren vaten, en gouden vaten, en koperen vaten;
Als nu de koning David tot aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een man uit, van het geslacht van het huis van Saul, wiens naam was Simei, de zoon van Gera; hij ging steeds voort, en vloekte.
Maar Benaja en Jahaziel, de priesters, steeds met trompetten voor de ark des verbonds van God.
Hoe lang, HEERE, zult Gij mij steeds vergeten? Hoe lang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen?
Ik ging steeds, alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een, die over zijn moeder treurt.
Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij.
Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking?
Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandofferen zijn steeds voor Mij.
Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.
Zij weten niet, en verstaan niet; zij wandelen steeds in duisternis; dies wankelen alle fondamenten der aarde.
Hoe lang, o HEERE! zult Gij U steeds verbergen, zal Uw grimmigheid branden als een vuur?
Voor mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed.
Die zij hem als een kleed, waarmede hij zich bedekt, en tot een gordel, waarmede hij zich steeds omgordt.
Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.
Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.
Een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken maken; dool steeds in haar liefde.
De rechtvaardige wandelt steeds in zijn oprechtheid; welgelukzalig zijn zijn kinderen na hem.
Zij gaat naar het zuiden, en zij gaat om naar het noorden; de wind gaat steeds omgaande, en de wind keert weder tot zijn omgangen.
Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij.
En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden.
Gelijk een bornput zijn water opgeeft, alzo geeft zij haar boosheid op; geweld en verstoring wordt in haar gehoord, weedom en plaging is steeds voor Mijn aangezicht.
Waarom is mijn pijn steeds durende, en mijn plage smartelijk? Zij weigert geheeld te worden; zoudt Gij mij ganselijk zijn als een leugenachtige, als wateren, die niet bestendig zijn?
Zij zeggen steeds tot degenen, die Mij lasteren: De HEERE heeft het gesproken, gijlieden zult vrede hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken wandelt, zeggen zij: Ulieden zal geen kwaad overkomen.
Beth. Zij weent steeds des nachts, en haar tranen lopen over haar kinnebakken; zij heeft geen trooster onder al haar liefhebbers; al haar vrienden hebben trouwelooslijk met haar gehandeld, zij zijn haar tot vijanden geworden.
Waarom zoudt Gij ons steeds vergeten? Waarom zoudt Gij ons zo langen tijd verlaten?
Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkelen; datzelve vuur ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort.
Deze wandelde steeds onder de leeuwen, werd een jonge leeuw, en leerde roof te roven, hij at mensen op.
En gij, o mensenkind! de kinderen uws volks spreken steeds van u bij de wanden en in de deuren der huizen; en de een spreekt met den ander, een iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch en hoort, wat het woord zij, dat van den HEERE voortkomt.
Na vele dagen zult gij bezocht worden; in het laatste der jaren zult gij komen in het land, dat wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele volken, op de bergen Israels, die steeds tot verwoesting geweest zijn; als hetzelve land uit de volken zal uitgevoerd zijn, en zij allemaal zeker zullen wonen.
En Hij zeide tot Zijn discipelen, dat een scheepje steeds omtrent Hem blijven zou, om der schare wil, opdat zij Hem niet zouden verdringen.
En gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt in Mijn verzoekingen.
Weet gij niet, dat degenen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? en die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen?