'Dwaasheid' in de Bijbel
Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen.
Een kloekzinnig mens bedekt de wetenschap; maar het hart der zotten roept dwaasheid uit.
Al wie kloekzinnig is, handelt met wetenschap; maar een zot breidt dwaasheid uit.
De wijsheid des kloekzinnigen is zijn weg te verstaan; maar dwaasheid der zotten is bedriegerij.
Die haastig is tot toorn, zal dwaasheid doen; en een man van schandelijke verdichtselen zal gehaat worden.
De slechten erven dwaasheid; maar de kloekzinnigen zullen zich met wetenschap kronen.
Der wijzen kroon is hun rijkdom; de dwaasheid der zotten is dwaasheid.
De lankmoedige is groot van verstand; maar die haastig is van gemoed, verheft de dwaasheid.
De tong der wijzen maakt de wetenschap goed; maar de mond der zotten stort overvloediglijk dwaasheid uit.
Een verstandig hart zal de wetenschap opzoeken; maar de mond der zotten zal met dwaasheid gevoed worden.
De dwaasheid is den verstandeloze blijdschap; maar een man van verstand zal recht wandelen.
Het verstand dergenen, die het bezitten, is een springader des levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid.
Dat een beer, die van jongen beroofd is, een man tegemoet kome, maar niet een zot in zijn dwaasheid.
Die antwoord geeft, eer hij zal gehoord hebben, dat is hem dwaasheid en schande.
De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen.
De gedachte der dwaasheid is zonde; en een spotter is den mens een gruwel.
Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt.
Antwoord den zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij.
Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid.
Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper, in het midden van het gestoten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken.