'Dwazen' in de Bijbel
De vrees des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht.
De wijzen leggen wetenschap weg; maar den mond des dwazen is de verstoring nabij.
De lippen des rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van verstand.
De weg des dwazen is recht in zijn ogen; maar die naar raad hoort, is wijs.
De toorn des dwazen wordt ten zelven dage bekend; maar die kloekzinnig is, bedekt de schande.
In den mond des dwazen is een roede des hoogmoeds; maar de lippen der wijzen bewaren hen.
Het verstand dergenen, die het bezitten, is een springader des levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid.
Wie een zot genereert, die zal hem tot droefheid zijn; en de vader des dwazen zal zich niet verblijden.
Een steen is zwaar, en het zand gewichtig; maar de toornigheid des dwazen is zwaarder dan die beide.