'Er' in de Bijbel
En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en met thummim.
Ook zijn er machtige koningen geweest over Jeruzalem, die geheerst hebben overal aan gene zijde der rivier; en hun is cijns, oude impost en tol gegeven.
Toen kwam dezelve Sesbazar; hij legde de fondamenten van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; en er is van toen af tot nu toe gebouwd, doch niet volbracht.
Zo het dan nu den koning goeddunkt, laat er gezocht worden in het schathuis des konings aldaar, dat te Babel is, of het zij, dat een bevel van den koning Kores gegeven zij, om dit huis Gods te Jeruzalem te bouwen; en dat men des konings believen hiervan tot ons zende.
En wat nodig is, als jonge runderen, en rammen, en lammeren, tot brandofferen aan den God des hemels, tarwe, zout, wijn en olie, naar het zeggen der priesteren, die te Jeruzalem zijn, dat het hun dag bij dag gegeven worde, dat er geen feil zij;
Al wat naar het bevel van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk gedaan worde, voor het huis van den God des hemels; want waartoe zou er grote toorn zijn over het koninkrijk des konings en zijner kinderen?
En ik woog hun toe het zilver, en het goud, en de vaten, zijnde de offering van het huis onzes Gods die de koning en zijn raadsheren, en zijn vorsten, en gans Israel, die er gevonden werden, geofferd hadden;
En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid.
Zullen wij nu wederkeren, om Uw geboden te vernietigen, en ons te verzwageren met de volken dezer gruwelen? Zoudt Gij niet tegen ons toornen tot verterens toe, dat er geen overblijfsel noch ontkoming zij?
O HEERE, God van Israel! Gij zijt rechtvaardig; want wij zijn overgelaten ter ontkoming, als het is te dezen dage. Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld; want er is niemand, die voor Uw aangezicht zou kunnen bestaan, om zulks.
Toen antwoordde Sechanja, de zoon van Jehiel, een van de zonen van Elam, en zeide tot Ezra: Wij hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben vreemde vrouwen van de volken des lands bij ons doen wonen; maar nu, er is hope voor Israel, dezen aangaande.
Laat ons dan nu een verbond maken met onze God, dat wij al die vrouwen, en wat van haar geboren is, zullen doen uitgaan, naar den raad des HEEREN, en dergenen, die beven voor het gebod onzes Gods; en laat er gedaan worden naar de wet.
En er werden gevonden van de zonen der priesteren, die vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliezer, en Jarib, en Gedalja.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (54)
- Exodus (60)
- Leviticus (7)
- Numberi (23)
- Deuteronomium (34)
- Jozua (31)
- Richteren (39)
- Ruth (3)
- 1 Samuël (60)
- 2 Samuël (46)
- 1 Koningen (35)
- 2 Koningen (39)
- 1 Kronieken (38)
- 2 Kronieken (32)
- Ezra (13)
- Nehemia (20)
- Esther (12)
- Job (54)
- Psalmen (63)
- Spreuken (37)
- Prediker (35)
- Hooglied (4)
- Jesaja (104)
- Jeremia (106)
- Klaagliederen (12)
- Ezechiël (75)
- Daniël (63)
- Hosea (9)
- Joël (2)
- Amos (16)
- Obadja (5)
- Jona (2)
- Micha (7)
- Nahum (8)
- Habakuk (5)
- Zefanja (4)
- Zacharia (17)
- Maleachi (7)
- Mattheüs (47)
- Markus (42)
- Lukas (84)
- Johannes (41)
- Handelingen (75)
- Romeinen (18)
- 1 Corinthiërs (27)
- 2 Corinthiër (9)
- Galaten (7)
- Efeziërs (1)
- Filippenzen (3)
- Colossenzen (2)
- 1 Timotheüs (5)
- 2 Timotheüs (1)
- Titus (1)
- Hebreeën (9)
- Jakobus (3)
- 1 Petrus (2)
- 2 Petrus (1)
- 1 Johannes (5)
- 2 Johannes (1)
- Judas (2)
- Openbaring (27)