'Er' in de Bijbel
Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is.
HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan heb, indien er onrecht in mijn handen is;
De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand, die goed doet.
Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een.
Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet.
Geen spraak, en geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord.
Zo wees niet verre van mij, want benauwdheid is nabij; want er is geen helper.
Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.
Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het Uw waarheid verkondigen?
Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er.
Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij.
Een psalm van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester. (1a) De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen.
Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen.
Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden.
Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde.
Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees.
En zo iemand van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn hart vergadert zich onrecht; gaat hij uit naar buiten, hij spreekt er van.
God is in haar paleizen; Hij is er bekend voor een Hoog Vertrek.
En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren.
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op Machalath. (1a) De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God; zij verderven het, en zij bedrijven gruwelijk onrecht; er is niemand, die goed doet.
Een ieder van hen is teruggekeerd, te zamen zijn zij stinkende geworden, er is niemand, die goed doet, ook niet een.
Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela.
[ (Psalms 58:12) En de mens zal zeggen: Immers is er vrucht voor den rechtvaardige; immers is er een God, Die op de aarde richt. ]
Verteer hen in grimmigheid; verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God heerser is in Jakob, ja, tot aan de einden der aarde. Sela.
Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel, als het vermogen overvloedig aanwast, en zet er het hart niet op.
Maar God zal hen haastig met een pijl schieten; hun plagen zijn er.
Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Deze berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid.
Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o HEERE; er is een tijd des welbehagens, o God! door de grootheid Uwer goedertierenheid; verhoor mij door de getrouwheid Uws heils.
De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden.
Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser.
Is er een hand vol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde.
Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in hem gezegend worden; alle heidenen zullen hem welgelukzalig roemen.
Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris.
Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste?
Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens.
Een ieder werd er bekend als een, die de bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid van een geboomte.
Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang.
Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop.
Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden?
Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er was niemand, die hen begroef.
Er zal onder u geen uitlands god wezen, en gij zult u voor geen vreemden god nederbuigen.
Onder de goden is niemand U gelijk, Heere! en er zijn geen gelijk Uw werken.
Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela.
Aan uw zijden zullen er duizend vallen, en tien duizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken.
Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn. Ik zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken.
Een onvernuftig man weet er niet van, en een dwaas verstaat ditzelve niet;
Dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen des wouds juichen.
Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede.
Hij sprak, en er kwam een vermenging van ongedierte, luizen, in hun ganse landpale.
Hij sprak, en er kwamen sprinkhanen en kevers, en dat zonder getal;
Hij opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit, die gingen door de dorre plaatsen als een rivier.
Waarom Hij hun het hart door zwarigheid vernederd heeft; zij zijn gestruikeld, en er was geen helper.
Dat hij niemand hebbe, die weldadigheid over hem uitstrekke, en dat er niemand zij, die zijn wezen genadig zij.
Mijn knieen struikelen van vasten, en mijn vlees is vermagerd, zodat er geen vet aan is.
Gimel. De werken des HEEREN zijn groot; Daleth. zij worden gezocht van allen, die er lust in hebben.
Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.
Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er geen adem in hun mond.
Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, HEERE! Gij weet het alles.
De kennis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan er niet bij.
Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die mij kende, er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel.
Pe. Gij doet Uw hand open, en verzadigt al wat er leeft, naar Uw welbehagen.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (54)
- Exodus (60)
- Leviticus (7)
- Numberi (23)
- Deuteronomium (34)
- Jozua (31)
- Richteren (39)
- Ruth (3)
- 1 Samuël (60)
- 2 Samuël (46)
- 1 Koningen (35)
- 2 Koningen (39)
- 1 Kronieken (38)
- 2 Kronieken (32)
- Ezra (13)
- Nehemia (20)
- Esther (12)
- Job (54)
- Psalmen (63)
- Spreuken (37)
- Prediker (35)
- Hooglied (4)
- Jesaja (104)
- Jeremia (106)
- Klaagliederen (12)
- Ezechiël (75)
- Daniël (63)
- Hosea (9)
- Joël (2)
- Amos (16)
- Obadja (5)
- Jona (2)
- Micha (7)
- Nahum (8)
- Habakuk (5)
- Zefanja (4)
- Zacharia (17)
- Maleachi (7)
- Mattheüs (47)
- Markus (42)
- Lukas (84)
- Johannes (41)
- Handelingen (75)
- Romeinen (18)
- 1 Corinthiërs (27)
- 2 Corinthiër (9)
- Galaten (7)
- Efeziërs (1)
- Filippenzen (3)
- Colossenzen (2)
- 1 Timotheüs (5)
- 2 Timotheüs (1)
- Titus (1)
- Hebreeën (9)
- Jakobus (3)
- 1 Petrus (2)
- 2 Petrus (1)
- 1 Johannes (5)
- 2 Johannes (1)
- Judas (2)
- Openbaring (27)